Kinderen en COVID: op zoek naar het middenveld


prof. dr. Petra Schelstraete
Medisch afdelingshoofd long- en infectieziekten bij kinderen
'Met de schrijnende beelden uit Italië bereikten ons begin maart 2020 ook de eerste data over COVID-19 bij kinderen. Een Italiaanse kinderarts rapporteerde erover: een mild ziekteverloop en weinig opnames. 'You will die of boredom', besloot hij.
Hoewel een COVID-19-besmetting kinderen en jongeren zelden echt ziek maakt, had de pandemie al snel een grote impact op hen – denk maar aan de lockdown, het sluiten van de scholen en zelfs de speelpleinen, het stilleggen van hobby’s enzovoort. Om de belangen van kinderen en jongeren te behartigen hebben we met enkele zorgverleners uit het hele land – kinderartsen, kinderpsychiaters, verpleegkundigen en anderen – de Belgische Pediatrische Taskforce in het leven geroepen. Dat initiatief is organisch ontstaan, maar is intussen uitgegroeid tot een volwaardige gesprekspartner voor allerlei officiële instanties.
Anders dan onze Italiaanse collega had voorspeld, hebben we ons in 2020 niet verveeld. Maar wat ons vooral bezighield, was niet de zorg voor besmette kinderen, wel de moeilijke en geladen discussies waarin we als pediatrische zorgverleners terechtkwamen.
‘Van bij het begin was immers duidelijk dat de aandacht voor kinderen met COVID-19 omgekeerd evenredig was aan de directe ziektelast van het virus.’
prof. dr. Petra Schelstraete
Van bij het begin was immers duidelijk dat de aandacht voor kinderen met COVID-19 omgekeerd evenredig was aan de directe ziektelast van het virus. De nuance raakte al snel zoek in de gepolariseerde discussie: kinderen als grote verspreiders versus kinderen die totaal niet besmettelijk zijn, de scholen open versus helemaal dicht. Beide kampen lieten luid van zich horen, niet alleen op Twitter – ook de klassieke media bleken niet immuun voor zwart-witdenken. Zelfs in wetenschappelijke kringen lieten onderzoekers zich verleiden tot persoonlijke meningen, los van objectieve wetenschappelijke onderzoeksresultaten. Ongezien. Het waren vreemde tijden voor een uitgesproken middenvelder zoals ik, die er graag alle literatuur grondig op nalees en de zaken van alle kanten bekijk voordat ik een mening formuleer.
Anderhalf jaar verder in de wetenschappelijke literatuur weten we best wel wat over kinderen en COVID-19.
Hoe makkelijk dragen kinderen en jongeren de ziekte over? Over het algemeen geldt: hoe jonger het kind, hoe kleiner de rol in de verspreiding van het virus. Hoe komt dat? Jongere kinderen blijken er minder vatbaar voor. Een mogelijke verklaring is dat ze minder zogenoemde ACE-receptoren hebben, de aangrijpingspunten voor het virus en dat hun getraind immuunsysteem hen beter beschermt. Bovendien geven besmette personen zonder symptomen – wat bij kinderen vaak het geval is – het virus minder gemakkelijk door. Dat geldt zowel voor de klassieke virusvariant als voor de meer besmettelijke varianten die momenteel circuleren. Nieuwe varianten zijn besmettelijker voor alle leeftijdsgroepen, maar niet méér ziektemakend bij kinderen.
‘En wat met de scholen als besmettingshaard, die andere brandende kwestie?’
prof. dr. Petra Schelstraete
Dat neemt natuurlijk niet weg dat kinderen en jongeren anderen kunnen besmetten, hoe jong ze ook zijn. Wel is de kans groter dat een volwassene de ziekte overdraagt op een kind dan omgekeerd. Ze is ook groter dan de kans dat een kind een leeftijdsgenoot besmet.
En wat met de scholen als besmettingshaard, die andere brandende kwestie?
Recente studies uit de VS en het VK, naast de Belgische data, hebben ons geleerd dat de besmettingscijfers in het onderwijs die van de brede maatschappij volgen. Als de landelijke besmettingsgraad stijgt, tekent die stijging zich dus ook in de scholen af. Maar de studies leren ons ook dat de beschermende maatregelen in de scholen de kans op virusoverdracht daar deden dalen.
Een school is echter zoveel méér dan een plaats om te leren. Dat heeft de sluiting ervan pijnlijk duidelijk gemaakt. Kinderen en jongeren vinden er een veilige plek en een sociaal vangnet, ze kunnen er groeien als individu én in relatie tot anderen. Een school is de plek bij uitstek waar ongelijkheid wordt bijgeschaafd, zo goed als dat kan. De ongelijkheid nam toe met de sluiting van de scholen, de leerachterstand logischerwijze ook. Het emotionele welbevinden van veel kinderen en jongeren nam af. Dan kijk ik als kinderinfectioloog verder dan wat het virus in het lichaam aanricht, want ook op al die gebieden verdienen kinderen en jongeren onze bescherming. Laat dat inzicht deel uitmaken van wat we in deze crisis hebben geleerd. Dan kan ik met een gerust gemoed terugkeren naar de luwte van het middenveld.'